De dag dat ik mijn ziel toeliet mijn lichaam te bewonen,
had ik geen idee. Geen idee waar ik aan begon. Ik had geen idee waar mijn ziel me heen zou leiden.
Ik had geen idee hoeveel moed ze van me zou vragen, keer op keer.
Hoeveel veerkracht ik uit mijn tenen zou gaan trekken
om
iedere keer weer
die roep te volgen
of dat zachte ritselen, diep van binnen in mijn brein om steeds weer uit mijn eigen schaduw te stappen
soms kruipend op mijn knieën Fluisterend, om al die beren op de weg niet wakker te maken.
En soms met mijn zwaard en lantaarn geheven
me een weg banend
door die plekken waar geen licht meer was.
Tijden, plekken en mensen met zo weinig licht
dat ik amper een hand voor ogen kon zien.
Soms vloekend en tierend
of in 1000 stukjes brekend.
Soms dankbaar.
op mijn knieën vallend
voor de magie, voor het web dat zich ontspon.
Gelukkig had ik geen idee dat het dan geen optie meer zou zijn om me te verstoppen,
de andere kant op te kijken,
te denken dat de wereld mij niet aanging.
Te schuilen in onwetendheid, vergetelheid en volgzaamheid. Onmogelijk om de fluisteringen te negeren.
Want ik weet niet of ik het dan gedurfd had om ja te zeggen.
ja, tegen mijn ziel, die de leiding wilde overnemen.
Het was tijd, zei ze.
Tijd om volwassen te worden.
Tijd om mijn rol te spelen.
Nog één keer, zei ze.
Speel je rol, met verve, eén laatste keer
in dit leven.